Projectomschrijving
Vervuilende activiteiten in het verleden
Het NAF-terrein betreft de locatie van de Nederlandse Asphaltfabriek (NAF), waar vanaf 1921 tot begin jaren tachtig dakbedekking en mastiek geproduceerd werd. Voor de productie hiervan werd gebruik gemaakt van de meest belangrijke grondstoffen teer, van gas- fabrieken, en bitumen, een aardolieresidu uit Pernis. Daarnaast werd op de locatie carbolineum ingekocht en overgeslagen in kleine vaten. Als brandstof voor het productieproces werd in die jaren gebruik gemaakt van vetkolen, stookolie en later aardgas. Als gevolg van al deze activiteiten is de bodem en de waterbodem op en in de directe nabijheid ernstig verontreinigd geraakt. Voor aanpak van deze bodem- verontreiniging, van met name minerale olie en aromatische koolwaterstoffen, is eind jaren negentig een saneringsplan opgesteld en beschikt.
Eerste fase in 2000
In 2000 is reeds de eerste fase van de bodemsanering van het NAF-terrein uitgevoerd, waarbij meer dan 14.000 m3 sterk verontreinigde grond is ontgraven en een rest- verontreiniging met een omvang van circa 17.000 m3 nog binnen de damwandkuip is achtergebleven.
Omvang verontreinigingssituatie
Ter plaatse van de groenstrook aan de Prins Hendrikstraat is binnen de damwand- kuip een bodemverontreiniging achtergebleven, in totaal circa 17.000 m3. De damwanden zijn destijds geplaatst op een diepte van 2 tot 11,5 à 12,5 m -maaiveld.
Binnen deze damwandkuip is een leeflaag aangebracht bestaande uit een geotextiel met daarop 1 m schone grond. Dit deel van de locatie is geaccidenteerd aangelegd met een hoogteverschil van circa 1,5 m. Binnen de saneringsaanpak wordt dit gedeelte tot een diepte van 10 m -mv. aangeduid als deellocatie A.
Buiten deze damwandkuip zijn na de eerder uitgevoerde grondontgraving tot op een diepte vanaf 6,5 m -mv. restverontreiniging achtergebleven. Deze deellocatie buiten de damwandkuip is aangeduid als deellocatie B1.
Vanuit de deellocaties A en B1 heeft de verontreiniging nageleverd aan het grondwater en heeft de verontreiniging zich verder verspreid over deellocaties B3 en B4.
Echter als gevolg van de beheers- maatregel, die gefunctioneerd heeft van 2000 tot 2007, zijn de gehalten in deellocatie B4 inmiddels zodanig afgenomen dat hiervoor geen saneringsverplichting meer geldt. Deellocatie B2 betreft de verontreinigde waterbodem onder de Oude Rijn. Sanering van de waterbodem maakt geen onderdeel uit van de saneringsaanpak. In het bovenaanzicht en dwarsdoorsnede (zie figuur links) is de ligging van de deellocaties schematisch weergegeven.
Aanpak sanering
Voor de locatie is een saneringsaanpak ontworpen, waarbij onder- scheid gemaakt wordt in het bodempakket tot een diepte van circa 10 m -mv. en het watervoerende pakket vanaf circa 10 tot 30 m -mv. Het bodempakket tot 10 m -mv. zal gesaneerd worden door een combinatie van persluchtinjectie en meerfasenextractie.
Door op verschillende diepten lucht in de bodem te blazen, zal puur product worden gemobiliseerd en worden afgezogen via de bodemlucht- extractiefilters.
Door het creëren van onderdruk en daarbij veel meer lucht af te zuigen dan er geïnjecteerd wordt, wordt gewaarborgd dat er geen ongecontroleerde uitstoot naar de atmosfeer plaatsvindt. Gedurende een periode van circa twee jaar zal hierbij al het nog aanwezige pure product uit de bodem verwijderd worden. Gelijktijdig zal door middel van vervluchtiging en gestimuleerde biologische afbraak de verontreiniging uit de bodem worden verwijderd.
Voor het diepe grondwater zal een grondwatercirculatiesysteem worden aangelegd, waarbij door middel van zuurstofverrijking gunstige omstandigheden voor biologische afbraak gecreëerd zullen worden.
Duur van het project
In totaal zal naar verwachting binnen een periode van 6 tot 8 jaar de bodem gesaneerd worden, waarbij het is toegestaan een kleine restverontreiniging achter te laten. Als belangrijke randvoorwaarde bij uitvoering van de bodemsanering geldt dat de overlast voor de omgeving tot een minimum beperkt dient te worden. Systeemonderdelen worden mede daarom op locatie ondergronds afgewerkt en doorgevoerd naar een opstelplaats op meer dan 500 m afstand, gelegen buiten de direct bebouwde omgeving.
In augustus 2009 is door NTP op de locatie aanvullend onderzoek uit- gevoerd naar met name de heterogeniteit van de bodemopbouw en de omvang van de verontreinigingssituatie in de grond. Na vaststelling van de bevindingen uit dit onderzoek is het saneringsplan voor de in situ sanering definitief vastgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland. Na afgifte van de beschikking op 17-05-2010 is er gestart met de aanleg van het in situ systeem. Inmiddels is de aanlegfase afgerond en het systeem in bedrijf gesteld.